In mijn jeugd ben ik steeds lid geweest van de plaatselijke atletiekclub. Ik was er redelijk goed in, deed dat graag en trainde hard. Ik werd provinciaal kampioen en mocht ook elk jaar meedoen aan de Belgische kampioenschappen.

In de puberjaren werd me echter ook duidelijk dat ik nooit verder zou geraken dan subtop. Ik had andere dingen te doen en ik hield de atletiek voor bekeken.

Jarenlang deed ik niks meer van sport. De weg lag open voor allerlei ongezonde gewoontes om gretig hun intrede te maken. En dat deden ze ook.

Aan de unief was ik wel beginnen klimmen maar dat was recreatief en zonder de nodige intensiteit. In een vlaag van zinsbegoocheling liep ik nog zonder training de studentenmarathon. De jarenlange trainingen uit mijn jeugd hadden me wel een stel lopersbenen gegeven en die hielden het toch nog 35 km uit. In de laatste 7 km werd me voor het eerst duidelijk dat ook wandelen heel pijnlijk kan zijn. Ik ben uiteindelijk over de meet gekropen en heb mezelf nog een week lang de trap op moeten hijsen om in mijn kot te geraken.

Belangrijkste les van die marathon had moeten zijn, dat ik mij misschien wel nog sportief voelde maar dat niet meer aan het onderhouden was.

Het was uiteindelijk pas toen ik ging werken dat ik terug gedurende bepaalde periodes regelmatig ging lopen. Liefst in de natuur. Ik wou het ook geen trainingen noemen. Ik had in mijn jeugd misschien wat te veel nadruk gelegd op het trainen en te weinig op het plezier beleven aan sport. De competitiedrang was nogal hoog geweest toen.

Maar toch kwam daar weer de goesting voor een uitdaging. Per toeval had ik beelden gezien van een loopwedstrijd in Ierland van 60 km. Ik begon terug te trainen. Als voorbereiding kwam ik per accident op een survivalrun wedstrijd terecht van 20 km. Een loopwedstrijd met wat hindernissen, hadden ze mij gezegd. Wat folklore, dacht ik. Dus ik schreef mij in bij de elite, want de andere categorieën hadden maar een parcours van 12 km. Een ervaren atleet probeerde mij nog te behoeden voor het onheil dat mij te wachten stond en mij op andere gedachten te brengen.

Onvermurmbaar echter ging ik met de elite van een voor mij tot dan toe onbekende sport van start in het water. Water ? Ok, fun! Een net, een touw, geen probleem, nog steeds fun. Een boomstam in mijn nek. Ok, zwaar, in de sport zie ik wel eens graag af. Na een paar echte hindernissen, begon het mij te dagen, dat ik al last kreeg en dat het nog ver was, met nog veel hindernissen. Het parcours bestond uit twee keer een ronde van 10 km. Ik kwam samen aan met enkele andere atleten, alleen hadden zij wel twee rondes gedaan en ik maar één. Ik was gebroken. Een week lang heb ik het gevoel gehad dat er een vrachtwagen over mij was gereden. Ik had nog nooit zoiets fysiek zwaar meegemaakt.

Onder de indruk van de kunde van mijn collega-elite lopers, ging ik weldra meetrainen met een survivalrun club. Ik leerde de techniek, ontwikkelde kracht-uithouding in de armen en na 10 wedstrijden kon ik voor het eerst een halve run finishen. Geweldige sport.

Maar ik had nog unfinished bussiness met die 60 km. Op zoek naar een ander tussentijds doel, ontdekte ik nog een andere sport die mij onmiddellijk aansprak. Mountain marathon. In teams van 2 personen leg je lange afstanden af in bergachtig terrein navigerend met kaart en kompas van merkpunt naar merkpunt, aangeduid op je kaart. De wedstrijd verloopt over twee dagen. Op het einde van de eerste dag, kom je toe op de bivakplaats waar je volledig op jezelf aangewezen bent. Dus alle materiaal moet mee de rugzak in. Ook de tent. Spannend avontuur leek me dat. Ik had nog nooit aan orientatielopen gedaan maar bij de scouts had ik wel met kaart en kompas leren werken. Gelukkig was ik net iemand tegengekomen met dezelfde gekke genen als mij. Op sportief vlak dan. Een vliegtuigticket met bestemming Schotland bracht ons aan de start. Bij aankomst aan het bivak na de eerste wedstrijddag kregen we algemeen applaus. Niet omdat we de eerste waren, maar wel de laatste. We hadden wat tijd nodig gehad om ons te calibreren met het Schotse reliëf. Dag twee ging al veel beter en ik had er een passie bij.

In het zog van dit avontuur ontdekte ik de trailrun beweging. Bleek dat er massa's atleten waren die de marathon slechts als een opstapje beschouwen. Trailrun doe je niet op de baan maar in de natuur. Officieel moet 90% onverhard zijn. Meeste trailruns hebben ook heel wat hoogtemeters. Naast de afstand, een factor die mee de zwaarte bepaalt. In België hebben de zwaartse ergens tussen de 3000 en de 4000 positieve hoogtemeters. De mini-trail is hier 35 km lang en de meest gangbare afstand 55 km. Maar alles bestaat. In het buitenland vind je afstanden van 100, 200 ja zelfs meer dan 300 km. Aan één stuk wel te verstaan.

Mijn langste trail tot hiertoe was een multi-day trailrun in Rwanda van 140 km. De afstand was opgebroken over vier dag-etappes. Ook hier moet je eten weer mee de rugzak in. Self-sufficient, heet dat. Dag 1 begonnen we met de opwarming van 35 km. De volgende dag deden we dat nog eens over. Bij aankomst vroeg ik mij werkelijk af hoe ik in godsnaam in staat ging zijn om met reeds 70 km in de benen, tegen de volgende dag gerecupereerd te zijn om de 46 km lange etappe aan te kunnen of zelfs nog maar te beginnen. Het is mij nochtans gelukt en de laatste dag met de korte afstand van 24 km was mentaal nog het zwaarst. Ik werd uiteindelijk tweede en dat gaf een geweldig gevoel.

 Momenteel ben ik bezig om mijn niveau van toen opnieuw te behalen. En dan weer de kans te hebben om nog verder te gaan,...